Coverafbeelding van Lisa Shaw, (Underwater Rain) Pagina-afbeelding van Jutta Maria Pusl (Waterdrops) De Frygiërs hadden het voor elkaar. De godin van de liefde was uit ieders hoofd geslagen en de maan uit de lucht. Maar de woede van Kai, godin van de Vuur-Aarde en Krogh, god van de Aarde-Lucht was nog voelbaar. Als je een van de gelukkigen was die nog gevoel had. Het water uit de lucht werd stroop en giftig. De zon, was uit de hemel verdwenen. Dag was nacht en nacht was dag maar er was niets te zien en niemand kon meer slapen. Kinderen stierven overal aan de giftige stoflucht. Voor het drinkwater groeven de sterkste mannen in de gletsjer. Eten kochten de vrouwen in de Vloeivallei, totdat een schok van de wankelende aarde alle routes dichtgooide met rotsen. De jongste volwassenen uit de stam hadden hun spullen en toen al gepakt en zijn in een verborgen gebied van de vloeivallei gaan wonen. Zij die te lang voor niks gevochten hadden wilden niks meer meer en wachtten klappertandend hun dood af. Uiteindelijk waren alleen de dappersten en de zwaksten over. En toen kwam de winter. Het was zo koud dat men leefde van ingevroren dieren. Alles moest ontdooid worden, dus begon men aan de bouw van een groot vuur. Toen het hout op was, begon men kleine mossen te verbranden, daarna de huizen en de overbodige huiden. Tot er niks meer was en iedereen in de Kwazagletsjer woonde en elkaar nooit meer los liet. De nacht van de grot had een de binnenkant van de gletsjer een heldere blauwe gloed gekregen. Sam, de jongste van iedereen werd als eerste wakker van de honger en van de hartepijn. Huilend liep hij door de grot, want hij had al drie dagen niet meer gegeten. Toen wees het licht hem naar een stuk van de grot waar niemand ooit eerder was. Hij gleed over het ijs, steeds sneller en dieper naar beneden. Hij schreeuwde zoals hij nog nooit had geschreeuwd. Hij zag iets. Het echode door de gletsjergrot, de zwarte assneeuw waaide weg en de maan kwam door. De hele stam werd meteen wakker. Zonder te praten pakten ze elkaar vast voor de warmte en begaven zich de lichtgevende grot in. Toen zagen ze het: Sam lag dood, maar vredig in de sneeuw. En vast in het ijs achter hem een blauwe vinvis in het ijs. Dit was het dier van Woerian, godin van de grote zee. Iedereen wist het weer. Men hield elkaar vast en klom zo de glijbaan op. De as van Sam werd uitgestrooid en toen het lande op de zwarte sneeuw, kwam de zon voor het eerst weer door. Ze wisten wat ze moesten doen. De vinvis werd in een dag uit het ijs gehakt. Toen iedereen het heilige dier aan het eten was, viel eindelijk weer doorzichtige regen. Die spoelde het giftige zwart van de bergen. Het was warmer dan ooit, en de regenboog wees naar de zee. Toen deed ook de wind mee, en als laatste gingen ook de Frygiërs naar de Oceaan van Woerian. Alle trotsheid en rotsblokkades voor de zee waren weggespoeld. Zo begonnen de Frygiërs aan hun odyssee;