Hoe dood je een God
De Koning van Victaris was diep, heel diep in de kerkers van het Winterhof het badhuis met de warme bronnen was hij al lang al voorbij. Het was koud zo diep onder de grond. De lantaarn die hij bij zich droeg had hij zo laag mogelijk gezet om olie te sparen, ondanks dat had hij ook nog een reserve kan met olie mee. Zo diep onder de grond was hij zelfs de spinnenwebben voorbij. Niet dat er geen spinnen waren, maar wat die hier eigenlijk te eten hadden, daar dacht Rubus nu liever niet over na. Maar wat moest een oude koning zo diep in een vergeten tunnel?
De grote oorlog met Tacroa Makraine was zijn laatste proef als leider van Victaris geweest, maar die was nu vijftien jaar geleden gewonnen. Maar een nieuw kwaad had Victaris ingenomen, een kwaad waar geen soldaat iets tegen kon doen, een kwaad dat niet over de grens kwam met grote legers, maar een kwaad dat de bevolking van Victaris bedreigde van binnen uit. De Hoge Priester van de Tempel beweerde dat de goden hen ontvlucht waren, en dat Victaris er beter aan deed om met de Zwarte Herders mee te gaan in het aanbidden van Ihlin de ware god. De ware god volgens de Zwarte Herders dan. Maar Rubus zag daar niet veel in. Naar zijn mening was Ihlin wraakzuchtig, eiste zware offers en gaf zeer weinig terug.
Nu was hij onderweg door de tunnels, naar een gesprek met iemand die hij sinds de oorlog niet gesproken had. Iemand die zijn leven niet zeker zou zijn in Victaris, niet met de macht die de Tempel tegenwoordig had, als magie gebruiker zouden ze hem zo te pakken nemen. Hij wou graag iets tegen de Tempel doen, maar had ze keihard nodig.
"Kunnen we hier beneden veilig praten?" vroeg Rubus, voordat hij of zijn gast ook maar iets anders zei. "Ik heb elke spreuk gebreukt die ik ken om deze ruimte buiten zijn zicht te houden. Chronologisch gezien zijn ben jij net 50.000 jaar terug in de tijd gegaan toen je de drempel over stapte. Dus wat wil je vragen?" Zei Vader Tijd rustig.
"Hoe dood je een god?" Rubus zuchtte, de vraag was er uit. Mocht Ihlin mee kunnen kijken of luisteren dan waren zijn dagen geteld. Of, en dat hoopte hij, dit was het begin van een oplossing, de oplossing.
Vader Tijd keek hem lang aan, Rubus zag gewoon aan hem dat hij aan het nadenken was, heel even leek het alsof zijn gedaante knipperde, maar Rubus dacht dat het kwam door het zwakke licht en de flikkerende vlam van de twee lantaarns. "Wat is een God?" Was zijn retour vraag. "Sorry maar, hoe bedoelt u dat? Een god is gewoon een god." Rubus haalde zijn schouders erbij op. "Maar hoe word een god een god?" Vroeg Vader Tijd door. "Geen idee." Was alles wat Rubus kon zeggen, hij had werkelijk geen idee en wist ook niet waar Vader Tijd op doelde.
"Een god, word een god door aanbeding van mensen. Ze beginnen als Idool. Wat al kan als ze door slechts één persoon aanbeden worden. Maar hoe meer mensen een potentiele God aanbidden hoe sterker deze worden kan. En dan bedoel ik wel aanbidden als mensen moeten echt geloven dat ze een goddelijk zijn, dat ze mythische krachten bezitten en wonderen kunnen verrichten, mensen moeten bereid zijn offers te brengen. Mensen kunnen bijvoorbeeld ook een hele goede zanger vereren, maar dat heeft dan alleen een kleine invloed op zijn zang, niet op zijn persoon. Bij een aanbidding tot goddelijkheid veranderd gelijdelijk de fysieke toestand, ze worden letterlijk tot een god verheven. En als ze dat eenmaal zijn, dan blijven ze dat zolang er herinneringen aan hen bestaan, zolang hun naam of omschrijving (Vader Tijd wapperede met zijn vinger omhoog bij deze woorden.) ergens opgeschreven staat. Hun pottentiele goddelijke kracht daarentegen is wel afhankelijk van hoeveel mensen die god aanbidden. Zie het maar als een watermolen in een rivier, hoe groter de rivier, hoe meer water er door heen stroomt, hoe groter de molen kan zijn. Maar als het wiel eenmaal op gang is, dan is er minder water nodig om hem draaiende te houden."
"Wacht even, je bedoeld dat een god ooit een mens was?" Vroeg Rubus verbaasd. "Ja, een mens of een ander wezen, of dier, of ding, of symbool." Antwoorde Vader Tijd. "Een mens is te verslaan." mompelde Rubus. "En daar is dan het antwoord op jouw eerste vraag." Zei Vader Tijd. "Maar het blijft een god zolang een herinnering aan hen bestaat of zijn naam of omschrijving ergens beschreven staat. Dus een god op die manier uitwissen is onmogelijk."
"Wat jij nodig hebt, Rubus. Is een Held." Sprak Vader Tijd alsof dat alles uitlegde. "We hebben helden genoeg in Victaris, allemaal veteranen van de laatste Oorlog met Tacroa Makraine. Waar moet ik ze heen marcheren? Maar dat verteld nog niet hoe ik dan een god versla." Rubus begon het hele gesprek een beetje irritant de vinden. "Nee niet zo'n Held. Een held van het begin van de Tijd. Een Held van de verhalen van de ontstaansgeschiedenis van Balandis. Die Helden waar verscheidene families claimen van af te stammen." Begon Vader Tijd aan zijn uitleg. "Hoe weet ik nu welke families werkelijk afstammen van de oude Helden en welke niet?" Vroeg Rubus moedeloos. "Toevallig zijn stambomen vrij goed bijgehouden, als je weet waar je zoeken moet. Maar je hoeft het niet zelf uit te zoeken. Ik kan je wel wat vertellen, want toen ik net een twee weken weg was, heb ik dat uitgezocht. Jij stampt onder andere af van de oude Helden, van de meeste zelfs, door al het heen en weer trouwen wat de huidige adel gedaan heeft. Maar jouw dochter, de Prinses van Victaris nog meer." Die uitspraak ontnam Rubus alle adem, hij voelde het koude zweet over zijn rug kruipen, terwijl het kippenvel op zijn armen stond. "Amaijke"
"Wanneer was het de laatste keer dat je haar naam uitsprak of aan haar dacht?" Vroeg Vader Tijd hem, die vraag was retorisch. Dat snapte Rubus heel goed. Amaijke was twalf jaar terug boos weggelopen, na de zoveelste ruzie met haar vader en moeder. Hij dacht eerst dat ze wel terug zou komen, zoals voorgaande keren, maar ze kwam niet. Het duurde drie jaar voordat zijn Geheime Dienst haar vond. Hij had haar ooit een brief gestuurd, maar het resultaat was dat de spion die haar in de gaten hield een week later dood in herberg gevonden werd, vergiftigt. Het duurde weer twee jaar voordat ze ergens gezien werd die dat rapporteerde aan de Koning. Het laatste nieuws was dat ze in dienst was op een zeilschip van de Hertog van Skarren, een niet vliegende schip.. Met veel moeite zorgde hij dat ze veilig bleef zonder dat ze het wist.
"Nee Amaijke zelf is te onbekend om als Held te dienen, het volk van Victaris kent alleen haar naam en dat ze vermist is. Nee, haar kind is de optie." Vader Tijd verdraaide zijn verhaal weer een beetje. "Ze heeft geen kind. En dan nog 't lijkt me dat uitmaakt wie de vader is?" Beet Rubus van zich af. "Nog niet nee, en ja dat maakt zeker uit. Maar de Godin van de Liefde had een plan. Een plan wat ondanks al jouw werk nog niet verloren is." Vader Tijd klok streng.
"Ik ga nog liever zelf de strijd aan met Ihlin. Het goed maken met mijn dochter is tot daar aan toe, maar dat joch komt nooit meer bij haar in de buurt!" Schreeuwde Rubus naar Vader Tijd. Als die dichterbij had gestaan, zou Rubus de man waarschijnlijk geslagen hebben.
Vader Tijd knipte met zijn vingers. "We zijn weer in het nu. Of althans, een uur voordat jij hier binnen komt. Zorg dat je jezelf niet tegenkomt op weg naar boven. Je hebt je antwoord." Hij knipte nogmaals met zijn vingers en verdween.
Rubus liep stevig door, door de tunnels en op de trappen. Hij kwam het ene na het andere spinnenweb tegen, dat verklaarde waarom hij eerder geen enkele tegen gekomen was, hij had ze nadien of uh vooraf zelf weggehaald. Hij was nu vlakbij de overgang naar de kerkers die ingebruik zijn voor opslag, langdurige opslag, maar nog hier kon die andere mensen tegenkomen. Rubus besloot hier te schuilen tot hij zichzelf voorbij zag lopen, hij wist namelijk niet hoelang hij nog had. Hij verstopte zich achter een paar kratten, en keek toe. Het duurde langer dan hij dacht, maar dan kwam daar toch een lichtje aan, en ondanks dat hij zichzelf vaak genoeg in een spiegel had gezien, was het toch heel raar om zichzelf zo voorbij te zien komen, en hij moest zich echt inhouden om zijn mond te houden. Hij bleef een paar tellen zitten, maar eigenlijk wist hij dat hij ongemerkt op kon staan, want hij had zichzelf op de heenweg toch ook niet gehoord. Maar, wat was dat, er kwam nog een lichtje aan!
De staf van het Winterhof was niet groot, en allemaal werkte ze er al jaren, er waren ook geen bezoekers met personeel, dus de Koning dacht dat hij zijn achtervolger wel zou herkennen zo. Maar de lichaamsbouw leek op geen enkel van zijn personeel. Hij wachte zachtjes af, waar de volgende persoon heen ging, maar het leek er op alsof die zijn jongere versie aan het achtervolgen was! Hoe had hij dat op de heen weg niet gemerkt?!
Rubus dacht er niet heel hard over na, en stapte vanuit de schaduwen achter zijn achtervolger, en wist deze te verrassen en pakte hem in een nekklem beet. Een worsteling volgde waarop de achtervolger de koning met een mes probeerde te steken, maar de oude man was niet zwak, en hij wist de aanvaller klem te zetten tegen de ruw stenen muur. Maar de achtervolger gaf niet op. Dus Rubus, zelf verder ongewapend kneep zijn arm harder dicht, tot de achtervolgde stopte met bewegen. Rubus vond een touw en knoopte de man zijn armen vast, en begon deze toen terug te slepen.
Bij het badhuis kwam hij de eerste bediende tegen, die met open mond van verbasing toe keek. "Ga Kapitein Brand halen alsjeblieft." Zei Rubus terwijl hij buitenadem tegen de muur ging zitten. Brand kwam al gauw aanrennen, vroeg eerst of zijn Koning oke was, en keek daarna naar de man die Rubus mee had gesleept. "Hij is dood, majesteit. De boeien hadden niet nodig geweest." Concludeerde hij al snel. Hij keek de koning aan. "Waarneer is het voor het laatst dat u zelf gevochten heeft?". Rubus moest lachen. "Lang geleden Brand, lang geleden. Ik was onderweg naar de kelders, opzoek naar een krat wijn die mijn vader ooit beneden heeft gezet. Toen ik opeens aangevallen werd door dat. Enige idee wie het is?" Het antwoord dat Brand gaf bezorgde de koning koude rillingen. "Het is een Herder."
Wat de Koning daarna zei daar snapte Brand helemaal niets van: "We moeten Merlareo Travyre vinden."
Opmerkingen